De Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht treedt per 1 januari 2025 in werking. Deze Wet moet ervoor zorgen dat het bewijsrecht in civiele procedures vereenvoudigd wordt en heeft als doel om hiermee de efficiënte van deze procedures te vergroten. Een aanpassing die deze Wet zal invoeren is de mogelijkheid van inzage in documenten die zich onder iemand bevinden die geen procespartij is.
Momenteel bestaat de mogelijkheid om inzage, afschrift of uittreksel te vorderen van bepaalde stukken, die onder de wederpartij of een derde zijn, die van belang kunnen zijn in een gerechtelijke procedure. Om deze inzage te vorderen bij een derde moet echter een afzonderlijke procedure (vaak een kort geding) worden opgezet. De verzoeker moet dan een rechtmatig belang hebben om deze stukken in te zien. Er bestaat geen algemene plicht waardoor partijen jegens elkaar of de rechter verplicht zijn en gedwongen kunnen worden om informatie en documenten in te laten zien. Er moet voor een recht op inzage steeds naar de context en feitelijke omstandigheden gekeken worden om te beoordelen of er recht op inzage bestaat. Dit wordt geregeld door artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft in 2015 besloten1 dat niet alleen gegevens die zich onder de wederpartij bevinden onder dit artikel vallen, maar dat ook een vordering kan worden ingesteld tegen derden die geen partij zijn in de hoofdprocedure. Wel moet worden opgemerkt dat vorderingen inhoudende inzage van stukken die zich onder een derde bevinden met terughoudendheid behandeld worden en dus zelden worden toegewezen.
De Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht schrapt echter artikel 843a Rv. Dit artikel wordt vervangen door onder andere artikel 195a Rv.
Artikel 195a Rv betreft de situatie dat het inzageverzoek niet gericht is tot de wederpartij, maar tot een derde die over bepaalde gegevens beschikt. Voor het in rechte afdwingen van inzage behoeft een partij niet meer een afzonderlijke procedure tegen de derde aan te spannen, maar kan zij voortaan in een lopende procedure op grond van artikel 195a Rv daartoe een verzoek indienen. Voor dit verzoek geldt de voorwaarde dat een partij recht heeft op inzage, afschrift of uittreksel van gegevens wanneer de verzoeker hierbij voldoende belang heeft en de verzoeker zelf de kosten draagt die met de verstrekking van de gegevens gepaard gaan. De Wet verzekert ook dat het inzageverzoek dat tot een derde is gericht dezelfde waarborgen heeft als het verzoek dat zich tot de wederpartij richt. De derde wordt op deze manier geen partij in de hoofdzaak, maar krijgt wel de gelegenheid om op het verzoek te worden gehoord. De wederpartij in de hoofdzaak van de partij die het inzageverzoek doet, geldt hierbij als belanghebbende. Na de beslissing op het inzageverzoek en de informatieverstrekking, als het inzageverzoek is toegewezen en is nagekomen, wordt de procedure in de hoofdzaak weer voortgezet en kan de vrijgegeven informatie worden gebruikt in de hoofdzaak.
Met deze wijziging schept de Wet vereenvoudiging en modernisering duidelijkheid. Het codificeert de mogelijkheid voor partijen om een inzagevordering in te stellen tegen een derde die geen partij is in de hoofdzaak. Het zal waarschijnlijk makkelijker worden om gegevens onder derden in te zien, de terughoudendheid waarmee de rechter nu naar dit soort zaken kijkt, is immers niet met zoveel woorden opgenomen in artikel 195a Rv. Daarnaast behoeft een partij voor inzage van gegevens onder een derde geen afzonderlijke procedure aan te spannen.
Heeft u vragen over het inzagerecht en over de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht of wilt u zich laten bijstaan in uw procedure, neem dan gerust contact met ons op.
1 Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1834.