Onlangs stond ons kantoor een huurder bij in een kort geding-procedure tegen zijn verhuurder. De huurder (hierna: Gijs*) woonde al ruim vijf jaar in zijn woning (een kamer in de binnenstad), betaalde de maandelijkse huur netjes op tijd en veroorzaakte geen overlast. Toch kreeg hij op enig moment het bericht dat hij de woning binnen twee dagen (!) diende te verlaten. De verhuurder stelde dat er sprake was van de huur van een hotelkamer die ieder moment opgezegd kon worden. Gijs was radeloos. Hij vreesde dat de verhuurder de kamer eigenhandig zou leeghalen en de sloten zou vervangen. Gijs durfde zijn kamer niet meer te verlaten en was noodgedwongen zijn eigendommen vast in koffers te gaan inpakken. Gelukkig nam Gijs tussendoor ook contact op met ons kantoor.
Namens Gijs hebben wij een kort geding-procedure gestart tegen de verhuurder. Daarbij hebben wij verzocht om de verhuurder te verbieden Gijs eigenhandig uit de woning te zetten. De verhuurder stelde op haar beurt een tegenvordering in: Gijs moest volgens de verhuurder veroordeeld worden om de woning alsnog binnen twee dagen te verlaten.
In de procedure stond de vraag centraal of er sprake is van woonruimte die bedoeld is om “van korte duur” te zijn. Als daar sprake van is, zoals het geval is bij bijvoorbeeld een hotelkamer, geldt de huurbescherming die een huurder op grond van de wet heeft namelijk niet. De verhuurder stelde dat Gijs een hotelkamer huurt; de kamer zou te klein zijn voor permanent verblijf, er wordt service verleend (het beddengoed wordt gewassen) en een kamer kan voor maximaal twee maanden gereserveerd worden. De naam van de verhuurder bevat ook het woord “hotel”. De maandelijkse betalingen zijn volgens de verhuurder geen huurpenningen, maar gelden als reservering voor de komende 30 dagen.
Daar was Gijs het natuurlijk niet mee eens. Er is volgens hem helemaal geen sprake van een hotel; er hangt geen uithangbord aan de muur, er is geen receptie en er wordt geen ontbijt geserveerd. Gijs maakt gebruik van zijn eigen elektrische apparaten (televisie, magnetron) en heeft zijn eigen badkamer en keuken. Hij huurt dus al ruim vijf jaar een gemeubileerde studio en kan niet zomaar van de ene op de andere dag op straat worden gezet.
De rechter oordeelde dat er inderdaad geen sprake is van huur van een hotelkamer. De kamer heeft namelijk een zit-/slaapkamer, een keukenblok en een douche en toilet, welke allemaal exclusief voor Gijs bedoeld zijn. Ook staat op de “gastenkaart” dat het verblijf voor onbepaalde tijd geldt en dat niet duidelijk is dat Gijs voor dat verblijf dan steeds opnieuw een reservering zou moeten maken. Dat er wordt schoongemaakt en het beddengoed wordt gewassen, betekent nog niet dat er geen sprake is van een “gewone” huurovereenkomst. De verhuurder had de huurovereenkomst daarom niet mogen opzeggen. Tenzij een rechter in een bodemprocedure anders oordeelt, mag de verhuurder Gijs niet op straat zetten. Gijs kan zijn spullen weer uitpakken, met een gerust hart boodschappen gaan doen en zonder angst voor een onaangekondigde ontruiming zijn ogen dichtdoen – onder zijn eigen dekbed.
* de naam van de huurder is gefingeerd