Een werkgever kan aanleiding hebben om een werknemer op staande voet te ontslaan. Aan een geldig ontslag op staande voet worden echter strikte eisen gesteld. Het komt dan ook meer dan eens voor dat een verleend ontslag op staande voet door de kantonrechter wordt vernietigd. Als een ontslag onterecht blijkt te zijn verleend, kan dat vergaande (financiële) gevolgen hebben voor een werkgever. Daarover schreef ik eerder al in deze ► blog. Een ontslag op staande voet zal dus vaak worden aangevochten door de ontslagen werknemer. Maar wanneer mag een werknemer er nu vanuit gaan dat hij op staande voet ontslagen is? Over deze vraag heeft het Gerechtshof ’s Hertogenbosch zich onlangs uitgesproken. De aan het gerechtshof voorgelegde casus luidde als volgt.
De werknemer was onlangs in dienst getreden in de functie van monteur. Op één van zijn eerste werkdagen ontstond schade tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. De spreekwoordelijke bom lijkt vrijwel direct te zijn gebarsten; de werknemer heeft drie dagen gewerkt, maar daarna niet meer. Een week later vond een gesprek plaats tussen werkgever en werknemer. Hoewel beide partijen een andere uitleg geven aan de inhoud van het gesprek, is het wel duidelijk dat de werkgever heeft gezegd dat de werknemer “niet meer hoeft te komen werken”. De werknemer ontving ook geen planning meer voor de daaropvolgende werkweek. Hij meende daarom dat hij op staande voet was ontslagen en nam een advocaat in de arm. Deze liet werkgever weten dat het ontslag op staande voet onterecht verleend was en dat de werknemer aanspraak zou maken op de gefixeerde schadevergoeding.
De werkgever stelde zich naar aanleiding van dit bericht op het standpunt dat hij de werknemer helemaal niet op staande voet ontslagen had. Partijen zouden volgens hem tijdens de bespreking gesproken hebben over beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden, maar het zou hen nog niet gelukt zijn om daarover overeenstemming te bereiken. Van een ontslag zou volgens de werkgever geen sprake zijn geweest.
Het gerechtshof diende te beoordelen hoe de mededeling “Je hoeft niet meer te komen werken” moest worden uitgelegd. Zij overweegt dat de betekenis moet worden vastgesteld aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-maatstaf).
Het gerechtshof komt tot de conclusie dat de werknemer terecht heeft aangenomen dat hij op staande voet ontslagen is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de werknemer na het bewuste gesprek geen bericht meer van de werkgever ontvangen had en dat hij ook niet werd uitgenodigd voor een vervolggesprek. De werknemer ontving ook geen salaris en loonstrook over de (korte) periode die hij gewerkt had. Ook was hem niet medegedeeld dat sprake zou zijn van bijvoorbeeld non-actiefstelling of een schorsing. Bovendien werd er door de werkgever een (klein) bedrag met de omschrijving “voorschot afrekening” betaald. Deze omstandigheden leidden tot de conclusie dat de werknemer wel degelijk, en onterecht, op staande voet ontslagen was. Aan de werknemer werd de gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding ter hoogte van € 1.000,-- toegekend.
Uit het voorgaande blijkt nog maar eens dat het belangrijk is om zorgvuldig te werk te gaan bij een beoogde beëindiging van het dienstverband. Ook (of misschien wel; juist) een ondoordacht en wellicht per abuis verleend ontslag kan verstrekkende gevolgen hebben voor de werkgever. Een werkgever doet er daarom goed aan zich goed te laten voorlichten voor hij de arbeidsovereenkomst met een werknemer wil beëindigen.
Heeft u vragen over een voorgenomen beëindiging van een dienstverband? Neem contact met ons op, we denken graag met u mee.
De link naar de betreffende uitspraak vindt u hier ►.